Als gevolg van een rapport van de GGD over de seksuele gezondheid in Zuid-Limburg, in vergelijking met de rest van Nederlands, heeft de JR dit advies geschreven. Uit het rapport blijkt dat de jongeren in Zuid-Limburg minder gebruik maaken van condooms en dat er in Zuid-Limburg dan ook meer jongeren met een Soa rond lopen. Ook is de gemiddelde leeftijd dat jongeren met seks beginnen in Zuid-Limburg 16,1 en in de rest van Nederland 16,6. Daarom heeft de JR zich hierin verdiept en gekeken wat volgens ons beter kan bij de seksuele voorlichting voor jongeren.
Geacht College van Burgemeester en Wethouders,
Seksuele gezondheid van jongeren is een aandachtspunt in de Regionale nota gezondheidsbeleid Zuid-Limburg 2012-2015. Om meer inzicht in de seksuele gezondheid van de jongeren in Zuid-Limburg te krijgen heeft Jongerenraad (hierna JR) het rapport van de GGD bekeken. Daarnaast heeft de JR contact opgenomen met diverse basisscholen in Maastricht om vervolgens daarop dit advies te baseren.
Over de volgende onderwerpen wil de JR adviseren:
-
Beter te vroeg dan te laat, op het juiste moment
-
Lesmateriaal
-
Extra aandacht laagopgeleiden
-
Individuele aandacht?
-
Taak van de ouders?
ad. 1 De JR is ervan overtuigd dat de effectiviteit van de seksuele voorlichting heel erg afhangt van het stadium waarin een leerling zicht bevindt op seksueel gebied. Als het te vroeg is voor een leerling interesseert het hem/haar niet. Komt de voorlichting (net) te laat, dan denken leerlingen alles al te weten (wat meestal niet het geval is). Daarom is de JR van mening dat seksuele voorlichting zeker niet eenmalig moet zijn en misschien zelfs door zal moeten gaan tot halverwege de middelbare school. Zo is er meer kans dat het voor meerdere leerlingen op het juiste moment komt.
ad. 2 Uit onderzoek van de JR blijkt dat basisscholen vaak van mening zijn dat de seksuele voorlichtingstaak bij de ouders ligt en niet op school. Waar natuurlijk ook een deel van waarheid in zit, maar wat nu als dat thuis niet bespreekbaar is? Of simpelweg niet over gepraat wordt? Dan zouden de basisscholen er juist voor moeten zijn om deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Bijvoorbeeld door de ouders te helpen met hun zoon/dochter toch ook vanuit thuis te ondersteunen bijvoorbeeld op ouderavonden met behulp van informatiefolders en/of hulp websites en/of boekjes welke de ouders mee naar huis krijgen. Ook komen kinderen vaak in aanraking met informatie over seksualiteit via de media. Deze informatie is niet altijd geheel juist. Als voorlichting vanuit thuis wordt meegegeven dan weten ouders precies wat voor informatie ze aan hun kind geven en weten ze dat hun kind dingen weten die zij belangrijk vinden.
ad. 3 Laagopgeleide jongeren lopen vaak meer risico’s op seksueel gebied dan hoger opgeleide jongeren. Extra aandacht voor deze doelgroep is daarom wenselijk. Over het algemeen, komen de meeste tienerzwangerschappen voor in gebieden met een relatief laagopgeleide bevolking. De JR is van mening dat laagopgeleide jongeren zich minder snel verdiepen in seksuele voorlichting uit zichzelf maar dat zij juist de voorlichting van bovenaf nodig hebben, al dan niet van ouders of school. De JR verwacht dat bij laagopgeleiden weinig voorlichting vanuit de ouders komt. Wellicht is het een optie om op scholen met speciaal onderwijs nog vroeger en gerichter te beginnen met voorlichting dan reguliere scholen.
ad. 4 De JR is van mening dat het theoretische gezien het beste zou zijn als ieder kind individuele aandacht krijgt vanuit school op het gebied van seksualiteit. Zo zullen ze sneller vragen stellen en er opener over praten. Ook komt het dan minder vaak voor dat kinderen de seksuele voorlichting op het verkeerde moment krijgen. Uit onderzoek blijkt dat dit vrijwel onmogelijk is te realiseren. Scholen geven aan dat hun prioriteiten niet liggen bij het geven van voorlichting. Daarnaast geven scholen aan te weinig mankracht en/of lesmateriaal hiervoor te hebben.
ad. 5 Uit het onderzoek van de JR blijkt dat de voorlichting op de meeste basisscholen elk schooljaar wisselt en vaak afhankelijk is van de docent welke dat schooljaar voor de betreffende klas staat. Uiteraard heeft elke docent en elke school een andere aanpak. Om ervoor te zorgen dat de basisscholen in Maastricht hun leerlingen dezelfde kennis meegeven, luidt het advies om als gemeente te investeren in lesmateriaal voor de scholen. Hiermee speelt de gemeente meteen in op het feit dat scholen aangeven geen geld te hebben om te investeren in lesmateriaal voor seksuele voorlichting. Met dit lesmateriaal kunnen scholen ook inspelen op ouderavonden zoals benoemd in advies 2.
Kortom, de JR is van mening dat theoretisch gezien individuele voorlichting het beste voor het kind zou zijn. In praktijk ziet de JR dit niet gebeuren vanwege genoemde redenen. Waar vooral vanuit onze visie aandacht aan besteed dient te worden, is het feit dat basisscholen de voorlichting laag prioriteren. De JR ziet voorlichting graag beginnen op de basisscholen, jaarlijks herhaalt en de inhoud dient zoveel mogelijk gelijk te zijn bij elke school.
Met vriendelijke groeten,
Kristel van Vondelen, Linda Jansen
Namens de Jongerenraad